Vertaling gemeenschap van Nederlands naar Duits

gemeenschapsdienst - gemeenschapsgelden - scholengemeenschap - gemeenschapsgeest - gemeenschapsgevoel - gemeenschapsbesef - gemeenschappelijkheid - gemeenschapsleven - gemeenschap van goederen - gemeenschappelijk - gemeenschapshuis - volksgemeenschap - gemeenschapsmensen - gemeenschapsgeld - gemeenschapsmens - gemeenschapshuizen - huwelijksgemeenschap - geslachtsgemeenschap - kerkgemeenschap - gemeenschapscentrum - belangengemeenschap - werkgemeenschap - leefgemeenschap - gemeenschapszin - woongemeenschap

geïrriteerd - schoonheid - bedotten - lidmaatschap - zorgzaam - in de fik steken - euveldaad - naturist - tot brij gekookte vruchten - denkvermogen - voordeur - koorgezang - toon - fiberglas - misdrukken - stenografie - in zorg zijn - kolomkachels - gepensioneerd - beeldmontage - ruitenheer - bewoording - besteed - liefhebben - damesfiets