Vertaling met opzet kapotmaken van Nederlands naar Duits

schieten op - lezeres - onberedeneerd - handjeplak - konijnenhok - gemakkelijk gaan - zitten aan - bedienaar van de godsdienst - tochtstrip - instampen - schoencrème - branden - foutief - voetbalbond - liefdesbetuiging - stalagmiet - zwenking - houten schoen - voorwenden - inhoudsopgave - loopring - bel - komfoor - hooimaand - bezuinigingsmaatregel