Vertaling rekenen van Nederlands naar Duits

omrekenen - rekenen tot - bijrekenen - zich misrekenen - afrekenen - erbij rekenen - meerekenen - narekenen - aanrekenen - berekenen - uitrekenen - hoofdrekenen - iemand iets aanrekenen - doorberekenen - meeberekenen - inrekenen - misrekenen - verrekenen - steeds opnieuw berekenen

normalisatie - aantekenboekjes - verkeerszuil - verblijf - bultje - ongetwijfeld - ophoesten - loopsheid - uitspuwen - watervogels - heks - bloedvloeisel - verenigingsbestuur - stoeten - verwonderend - wasbaar - iets afhandelen - supplementeren - iemand iets nalaten - gildepatroon - eendeëi - toezenden - sussen - voorstelling - dramas