Vertaling zetten van Nederlands naar Duits

op een dwaalspoor zetten - op elkaar zetten - in geld omzetten - zich zetten - inzetten - vooropzetten - op hopen zetten - met een vaartuig overzetten - omzetten - vooruitzetten - gelijkzetten - scherp zetten - toonzetten - opzetten - een spalk zetten - binnenzetten - bijeen zetten - bezetten - in de week zetten - aan de dijk zetten - aan komen zetten - geld inzetten - achter de tralies zetten - tot spoed aanzetten - in de krul zetten

druppelsgewijs - razen - kortheidshalve - onnavolgbaar - lamenteren - krantenpapier - lastarm - pokken - touwtrekkerij - hoofd van een mens - geluksdag - groeien - suikerzakje - zetkast - slaapgast - dot - kapsalon - slogan - stylist - onvermurwbaarheid - rijkelui - servetring - overzee - arrestatie - landengte