Vertaling ontbinden van Nederlands naar Duits

ontbinden (uiteen halen)
[zelfstandig naamwoord]

Auflösen das ~

Zerfallen das ~

ontbinden (wegrotten)
[werkwoord]

wegfaulen

abfaulen

ausfaulen

verfaulen

ontbinden (verbreken)
[werkwoord]

auflösen

abbrechen

abreißen

anbrechen

aufdröseln

aufknoten

aufknöpfen

aufmachen

auseinanderfasern

ausfasern

ausfransen

ausfädeln

beenden

brechen

entbinden

entfesseln

entknoten

entkoppeln

enträtseln

entwirren

freilassen

lösen

scheiden

trennen

unterbrechen

zerbrechen

zerlegen

zerreißen

ontbinden (uiteen doen gaan)
[werkwoord]

aufheben das ~

auflösen

Wat is ontbinden in het Duits?